Er zijn zoveel soorten vlinders dat het vrijwel onmogelijk is om ze allemaal te leren kennen. Verreweg de meeste vlinders zijn nachtvlinders. De dagvlinders maken maar zo´n 5 procent van het totaal uit.
Beperk je je tot de vlinders van België en Nederland, dan ben je snel klaar, temeer daar het slecht gaat met onze vlinders. Ieder decennium verdwijnen er wel een paar soorten. Wie in de zomer een grote menigte vlinders ziet, denkt misschien dat het wel meevalt, maar je kunt het aantal soorten zo’n beetje op de vingers van één hand tellen: koolwitje, kleine vos, dagpauwoog, atalanta, distelvlinder.
Sinds 1950 zijn er minstens vijftien van de inheemse dagvlinders uitgestorven. De oorzaak is de verandering in het gebruik van cultuurgrond. Relatief veel blauwtjes zijn verdwenen omdat ze niet alleen van planten maar ook van mieren afhankelijk zijn. Blijft de plant leven maar verdwijnt de mier, dan is het einde verhaal. Een dergelijke ingewikkelde symbiose is erg kwetsbaar.
Gelukkig is het niet alleen maar kommer en kwel: het pimpernelblauwtje, dat van de pimpernel en de mier afhankelijk is, is met succes opnieuw geïntroduceerd. Maar zolang de pimpernel zeldzaam blijft en de mier vaak verdelgd wordt (!) , hangt ook het leven van dit blauwtje aan een zijden draad. Een nieuwe bedreiging vormen de vlinderliefhebbers die (o ironie!) het vlindertje willen fotograferen en daarbij het plantje pimpernel plattrappen.
Omdat alle insecten het zwaar hebben, onder meer omdat hun leefgebied wordt bedreigd, kunnen wij tuiniers de verantwoordelijkheid op ons nemen om aan onze kant van de heg datgene te scheppen wat aan de andere kant verdwijnt of verdwenen is.
(Met dank aan: De Tuin Scheurkalender 2019, Romke van de Kaa en Paul Geerts)